In Amsterdam scheen de lentezon volop, zondag 19 april jongstleden, de dag dat ik er de lancering van mijn nieuwe roman
Solo, een liefde, kwam vieren. Mijn geboortestad had ik in geen jaren zo aantrekkelijk gezien, gehuld in een warme gloed, met innig tevreden mensen op terrassen, die zich als spinnende katten in hun stoelen nestelden. Toch had de schoonheid die ik ervoer ook te maken met de afgelopen doorwaakte nacht, besefte ik, als gevolg van een ernstige vertraging vanuit de luchthaven in Suriname. Ik maakte dus iets mee als een trip, stelde ik me voor, een vernauwing van het bewustzijn, maar dan teweeggebracht op tamelijk gezonde wijze, door slaapgebrek. Ik vond het een welkome toestand en bekeek, geflankeerd door mijn man en mijn broer, de prille blaadjes aan de bomen in het park en de eendenkuikens, vredig dobberend in de vijver. Zulk pracht had ik nooit eerder gezien.
Het kwam niet in me op of er wel iemand op zo'n mooie dag zou komen opdagen in het Hugo Olijfveld Huis van de Vereniging Ons Suriname

aan de Zeeburgerdijk, waar de presentatie zou worden gehouden. Wel overdacht ik dat ik eind jaren zestig ergens in diezelfde buurt in een noodhospitaaltje was geboren en dat ik sindsdien een zeer gevarieerde levensvlucht had doorlopen. De komende uren van de boekpresentatie, zo voelde het, vormden een soort accolade, die al die ervaringen bijeenbond.
Het was alsof ik hallucineerde.
Maar wonder boven wonder verdween mijn roes op slag bij het betreden van het verenigingspand, bijna zoals, na een aantal nagelbijtende uren van onzekerheid, de aluminium vogel mij toch nog op tijd over de Atlantische Oceaan had aangevlogen; iets waarop ik geen invloed had uitgeoefend, door machten buiten mij om was bewerkstelligd. Ik werd scherp en doelgericht, schudde handen en nam bloemen in ontvangst. En ik genoot! Eindelijk niet meer in een kamer, kromgebogen boven de laptop, verzonken in schrijftrance, maar op een podium tegenover Noraly Beyer, die mij weldoordachte vragen stelde. Ook de schelp die hoogleraar Michiel van Kempen mij aanbood, als metafoor voor het gelaagde, ambachtelijke pennenwerk, liet ik met genoegen in een tas glijden. Zeker, dit was een egotrip, maar voor schrijvers wel heel belangrijk, want zonder een greintje erkenning, zonder schouderklopje, is het zelfopgelegde vak moeilijk vol te houden. Dus signeerde ik boeken en dacht me ermee voldoende op te laden voor een volgende schrijftaak.
Een paar dagen later dwaalde ik, met mijn hoofd nog wat in de wolken, tussen de eigentijdse Nederlandse boeken van boekhandel Athenaeum aan het Spui. Even uitleggen: in eigentijdse boeken komt minstens zes keer het woord mobieltje, MSN, chatten en neuken voor. L

astig voor Caraibische schrijvers die nog graven in het verleden van slavernij en kolonialisme. Is er te midden van al die hedendaagse literaire hypes wel plaats voor Nederlandstalige schrijvers van buiten Nederland, vroeg ik mij af? Of bevinden die zich per definitie in een spagaat over zee? Altijd ver van en onbegrepen door het grote lezerspubliek? Mijn roman lag er met zijn kleurrijke omslag geruststellend aantrekkelijk bij. Ik verjoeg mijn overpeinzing, wenste
Solo, een liefde in gedachten een goede vlucht en verliet de winkel op zoek naar een terras waar ik mij in de zon zou kunnen koesteren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten